In het huidige land Nederland is de muziekworld ondertussen heel divers en rijk. Daartoe behoort ook de instrumentenbouw, die op allerlei manieren unieke en prachtige muziekinstrumenten in zijn hand werkt. In dit artikel gaan we teekenen in op de geschiedenis van de Nederlandse instrumentenbouwer, waarbij we een oog wil werpen op belangrijke figuren en innovaties.
In het verleden was de Nederlandse instrumentenbouw sterk verbonden met zowel de muziek als de handel. Veel muzikanten en instrumentbouwers waren beroeps- en particuliere muziekinstrumenten en handelde ze met hun werk op alle plekken in Europa, wat leidt tot een rijke collectie van instrumenten.
Nederlandse instrumentenbouw zorgde in de 18e en 19e eeuwen voor veel innovaties. Een belangrijke invloed kwam uit Frankrijk waar de Franse revolutionairen zich wilden afkeren van het monarchistische Nederlandse regime. In die tijd ontstond de klassieke symfonie, en met daarbij het orkest, wat een belangrijke rol zou spelen in de Nederlandse muziekwereld.
Onder andere Jozef Joachim de Meulemeester stopte zich specifiek met het gebouw van de hoorn. Met deze instrumenten kon het symfonisch orkest nog meer gevarieerd en breed worden opgezet. Ook de contrabas (of contraboeis), die tegenwoordig meestal onder de naam cello bekend is, kwam in die periode in de muziekwereld van Nederlandse instrumentenbouw terecht.
Tegen het eind van de 19e en begin 20e eeuw viel de instrumentenbouw steil. Deze val kwam voornamelijk door de industrialisatie van de industrie, wat met alle gevolgen zorgde voor een massaproductie van instrumenten, waarbij deze minder waardevol werden en ook minder waardevolle instrumenten werden gebouwd.
In het begin van de 20e eeuw begon men zich opnieuw te richten op de kwaliteit van instrumenten. Hierdoor kwam een tweede golf van innovatie, waarmee de Nederlandse instrumentbouwer een belangrijke rol speelde in de wereldwijde muziekwereld. Onder andere Hendrik Pignoe (1864-1941) en Jacobus Veth (1892-1965) waren hieruit op te springen.