De jaren zeventig en tachtig waren voor de Nederlandse voetbalbond een tijd van groei en opkomst. De Bondsfinanciering was fors, wat leidde tot een verbetering in het speelveld en het resultaat op het veld. Echter, met deze groei kwam ook een toename in de concurrentie op het veld, waardoor er steeds meer topclubs vielen voor de hand. De jaren zeventig en tachtig waren er ook nog wel een aantal grote clubs die de meeste aandacht kregen.

Uiteindelijk was er slechts één club dat de meeste aandacht kreeg en dat was Ajax. De Amsterdamse club won het landskampioenschap zes keer op rij van 1971 tot en met 1977, waarmee Ajax een unieke recordhouder werd. In die periode werd ook Europees gekroond met drie Europacups.

Dat laatste seizoen was de meest successief van alle tijden in de clubgeschiedenis. Na verloop van tijd kwam er echter enige druk op Ajax. De club financieel moest worden gerestabiliseerd en daarmee kwamen ook wat aantallen spelers die weg gingen.

Ondanks deze veranderingen bleef Ajax vooral een topclub, maar het was in de jaren tachtig dat er ook de eerste problematische tijden vielen. Eerst was het de gebeurtenis van de Heyseltragedie en daarnaast zagen we de komst van FC Barcelona als grote concurrenten voor Ajax. In 1988 won Barcelona de Europacup I door Ajax te verslaan, wat een sterk verlies was voor de Amsterdamse club.

Ajax moest dus nieuwe spelers vinden die in staat waren om het niveau van de voormalige clubgenoten aan te pakken. Daarbij kwamen niet alleen lokale jonge talenten, maar ook grote transferfees. De club had zo’n 30 miljoen euro uitgegeven voor spelers in de periode 1988-1992.

Vergelijkbare berichten